Deuteronomium 28:20

20 De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.

Deuteronomium 28:20 Meaning and Commentary

Deuteronomy 28:20

The Lord shall send upon thee cursing
Which is either a general word for all that follows, or rather, since that had been expressed before in various instances, this may denote some particular judgment. Jarchi interprets it of penury, of want of all good things, extreme poverty, so as to be reduced to the utmost necessity, and as to stand in need of the common comforts and supports of life, and even to have their blessings and mercies turned into curses; the consequence of which must needs be

vexation;
trouble, distress, and anguish of spirit:

and rebuke;
this may well be considered as a rebuke and correction in Providence for sins committed, to awaken to a sense and acknowledgment of them, and to repentance for them:

in all that thou settest thine hand to do;
nothing done should prosper, to relieve them under their pressing wants, a curse attending all their efforts, and so sad disappointment follows; and all as a just rebuke for their many sins: and this would be their case more or less,

until thou be destroyed, and until thou perish quickly;
through famine, and want of the common necessaries of life; as at the sieges of Samaria and Jerusalem, by the kings of Syria, Assyria, and Babylon:

because of the wickedness of thy doings, because thou hast forsaken
me;
their several immoralities and impieties, and particularly their idolatry, which was a forsaking the worship of the true God, and following idols; an iniquity to be punished by the judge, and of all things the most provoking to the Lord.

Deuteronomium 28:20 In-Context

18 Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.
19 Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.
20 De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.
21 De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
22 De HEERE zal u slaan met tering, en met koorts, en met vurigheid, en met hitte, en met droogte, en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.