Esther 2:21

21 In die dagen, als Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros.

Esther 2:21 Meaning and Commentary

Esther 2:21

In those days, while Mordecai sat in the king's gate
Being, as before observed, an officer at court:

two of the king's chamberlains, Bigthan and Teresh, of those that kept
the door;
of the inner court, as Aben Ezra, of the doors of his bedchamber; perhaps they were the chief of his bodyguards, as the Septuagint version; in later times, such officers were about the chambers of great personages as their guards ^F1:

these were wroth, and sought to lay hand on the King Ahasuerus;
to poison him, as Jarchi and both the Targums; however, to take away his life by some means or another. Gorionides ^F2 says their design was, while the king was asleep, to cut off his head, and carry it to the king of Greece; there being at that time great wars between the kingdom of Greece and the kingdom of Persia, which exactly agrees with the times of Xerxes, and with this part of his reign, about the seventh year of it, what was the occasion of this wrath is not said, it is thought to be either the divorce of Vashti, whose creatures they were, or the marriage of Esther, and particularly the promotion of Mordecai, fearing they should be turned out of their places; so the former Targum.

---

FOOTNOTES:

F1 Vid. Pignorium de Servis, p. 408 & Popma de Servis, p. 33. & Alstorph. de Lectis Vet. c. 12.
F2 Hist. Heb. l. 2. c. 1. p. 72.

Esther 2:21 In-Context

19 Toen ten anderen male maagden vergaderd werden, zo zat Mordechai in de poort des konings.

20 Esther nu had haar maagschap en haar volk niet te kennen gegeven, gelijk als Mordechai haar geboden had; want Esther deed het bevel van Mordechai, gelijk als toen zij bij hem opgevoed werd.

21 In die dagen, als Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan en Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros.

22 En deze zaak werd Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin Esther te kennen; en Esther zeide het den koning in Mordechai's naam.

23 Als men de zaak onderzocht, is het zo bevonden, en zij beiden werden aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken geschreven voor het aangezicht des konings.