Esther 8:7

7 Toen zeide de koning Ahasveros tot de koningin Esther en tot Mordechai, den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik Esther gegeven, en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had.

Esther 8:7 Meaning and Commentary

Esther 8:7

Then the King Ahasuerus said unto Esther the queen, and to
Mordecai the Jew
Who was present at the same time, either at the desire of Esther, or by virtue of his office, being now one of those that saw the king's face, ( Esther 8:1 ) ,

behold, I have given Esther the house of Haman;
(See Gill on Esther 8:1),

and him they have hanged upon the gallows;
which he had prepared for Mordecai, ( Esther 7:10 )

because he laid his hand upon the Jews;
intended to do so, and had prepared for it, and wrote letters, ordering their destruction on such a day. Now as the king had shown favour to Esther and Mordecai, and had punished Haman for contriving mischief against them and the Jews, which was publicly known, the people would be fearful of doing anything against them, lest they should incur the king's displeasure, and therefore might make themselves easy about this matter; but, however, to give them all the satisfaction he could, he directs them to do as follows.

Esther 8:7 In-Context

5 En zij zeide: Indien het den koning goeddunkt, en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb en deze zaak voor den koning recht is, en ik in zijn ogen aangenaam ben, dat er geschreven worde, dat de brieven en de gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den Agagiet, wederroepen worden, welke hij geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al de landschappen des konings zijn.
6 Want hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal? En hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht?
7 Toen zeide de koning Ahasveros tot de koningin Esther en tot Mordechai, den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik Esther gegeven, en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had.
8 Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt het met des konings ring; want het schrift, dat in des konings naam geschreven, en met des konings ring verzegeld is, is niet te wederroepen.
9 Toen werden des konings schrijvers geroepen, ter zelfder tijd, in de derde maand (zij is de maand Sivan), op den drie en twintigsten derzelve, en er werd geschreven naar alles, wat Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden, en oversten der landschappen, die van Indie af tot aan Morenland strekken, honderd zeven en twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift, een ieder volk naar zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en naar hun spraak.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.