Exodus 5:2

2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken.

Exodus 5:2 Meaning and Commentary

Exodus 5:2

And Pharaoh said, who is the Lord
Jehovah, they made mention of, which, whether he took it for the name of a deity, or of a king, whose ambassadors they declared themselves to be, was a name he had never heard of before; and this being expressed and pronounced, shows that this name is not ineffable, or unlawful to be pronounced, as say the Jews:

that I should obey his voice, to let Israel go?
he knew of no superior monarch to him, whose orders he was obliged to obey in any respect, and particularly in this, the dismission of the people of Israel out of his land, though it was but for a short time:

I know not the Lord;
who this Jehovah is, that made this demand, and required Israel's dismission. The Targum of Jonathan paraphrases it,

``I have not found the name of Jehovah written in the book of angels, I am not afraid of him.''

An Egyptian book, in which, the paraphrast supposes, were written the names of gods and of angels; and no such name being there, he was the more bold and insolent:

neither will I let Israel go;
determining he would pay no regard to such an unknown Deity, or King, be he who he would.

Exodus 5:2 In-Context

1 En daarna gingen Mozes en Aaron heen, en zeiden tot Farao: Alzo zegt de HEERE, de God van Israel: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn!

2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE, Wiens stem ik gehoorzamen zou, om Israel te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook Israel niet laten trekken.

3 Zij dan zeiden: De God der Hebreen is ons ontmoet; zo laat ons toch heentrekken, den weg van drie dagen in de woestijn, en den HEERE, onzen God, offeren, dat Hij ons niet overkome met pestilentie, of met het zwaard.

4 Toen zeide de koning van Egypte tot hen: Gij, Mozes en Aaron! waarom trekt gij het volk af van hun werken? Gaat heen tot uw lasten.

5 Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands is alreeds te veel; en zoudt gijlieden hen doen rusten van hun lasten?