Ezechiël 2:7

7 Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn wederspannig.

Ezechiël 2:7 Meaning and Commentary

Ezekiel 2:7

And thou shall speak my words unto them
Not his own words, but those the Lord should put into his mouth. The Targum is,

``and thou shall prophesy the words of my prophecy unto them:''
whether they will hear, or whether they will forbear;
(See Gill on Ezekiel 2:5); for they are most rebellious;
or "rebellion" F3 itself; as the carnal mind is said to be "enmity" itself against God, ( Romans 8:7 ) ; which aggravates their character and state.
FOOTNOTES:

F3 (hmh yrm) "rebellio ipsi", Montanus, Polanus, Starckius; "inobedientia sunt", Cocceius.

Ezechiël 2:7 In-Context

5 En zij, hetzij dat zij het horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen (want zij zijn een wederspannig huis), zo zullen zij weten, dat een profeet in het midden van hen geweest is.
6 En gij, mensenkind! vrees niet voor hen, en vrees niet voor hun woorden, hoewel wederwilligen en doornen bij u zijn, en gij bij schorpioenen woont; vrees voor hun woorden niet, en ontzet u niet voor hun aangezicht, want zij zijn een wederspannig huis.
7 Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn wederspannig.
8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uw mond, en eet, wat Ik u geef.
9 Toen zag ik, en ziet, er was een hand tot mij uitgestoken; en ziet, daarin was de rol eens boeks.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.