Ezechiël 2:8

8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uw mond, en eet, wat Ik u geef.

Ezechiël 2:8 Meaning and Commentary

Ezekiel 2:8

But thou, son of man, hear what I say unto thee
Which was necessary because he was to speak not his own words, but the Lord's, and therefore ought to hear before he spoke; and indeed those that speak in a public way, for the instruction of others, ought to hear and learn of Christ first: be not thou rebellious, like that rebellious house;
who would not hear what was said unto them; but they were not to be imitated no, not in a lesser degree: the prophet was to avoid everything that looked like rebellion; as in, attention to what was said to him hesitation about it, or backwardness to publish it; open thy mouth;
be ready to receive what should be given, as a symbol of the prophecy he was to deliver. The Targum is,

``incline thy soul, and receive what I give thee.''

Jarchi's note is incline thine ear and hear and let it be sweet to thee, as if thou didst eat food for hunger; and Kimchi observes, the intention of the figurative expression is to learn the words of the prophecy, and to remember them: and eat that I give thee;
which may be safely done; for Christ gives his ministers and people nothing but what is wholesome; his doctrines are wholesome words and may be eaten without fear, ( 1 Timothy 6:3 ) .

Ezechiël 2:8 In-Context

6 En gij, mensenkind! vrees niet voor hen, en vrees niet voor hun woorden, hoewel wederwilligen en doornen bij u zijn, en gij bij schorpioenen woont; vrees voor hun woorden niet, en ontzet u niet voor hun aangezicht, want zij zijn een wederspannig huis.

7 Maar gij zult Mijn woorden tot hen spreken, hetzij dat zij horen zullen, of hetzij dat zij het laten zullen; want zij zijn wederspannig.

8 Doch gij, mensenkind, hoor hetgeen Ik tot u spreek; wees gij niet wederspannig, gelijk dat wederspannig huis; open uw mond, en eet, wat Ik u geef.

9 Toen zag ik, en ziet, er was een hand tot mij uitgestoken; en ziet, daarin was de rol eens boeks.

10 En Hij spreidde die voor mijn aangezicht uit; en zij was beschreven voor en achter; en daarin waren geschreven klaagliederen, en zuchting, en wee.