Ezechiël 45:8

8 Dit land aangaande, het zal hem tot een bezitting zijn in Israel; en Mijn vorsten zullen Mijn volk niet meer verdrukken, maar den huize Israels het land laten, naar hun stammen.

Ezechiël 45:8 Meaning and Commentary

Ezekiel 45:8

In the land shall be his possession in Israel
Or, "as for the land, it shall be his for a possession in Israel" ^F1; the people of the land shall be a people for possession, as in ( 1 Peter 2:9 ) or a peculiar people of his throughout all Israel; all the spiritual Israel, whether Jew or Gentile, shall be Christ's possession and inheritance: and my princes shall no more oppress my people;
neither ecclesiastical princes, as the Scribes and Pharisees formerly, nor civil magistrates; not the one with false doctrines, carnal rites and ceremonies; nor the other with heavy taxes, and rigorous exactions: and the rest of the land shall they give to the house of Israel
according to their tribes;
the spiritual and mystical Israel, Jews and Gentiles, who shall now inherit the earth, and possess all temporal good things, as well as spiritual ones.

---

FOOTNOTES:

F1 (hzxal lw hyhy Ural) "de terra vel quod attinet ad terram, sive terrae (illud), erit in possessionem in Israel", Starckius.

Ezechiël 45:8 In-Context

6 En tot bezitting van de stad zult gij geven de breedte van vijf duizend en de lengte van vijf en twintig duizend, tegenover het heilig hefoffer; voor het ganse huis Israels zal het zijn.

7 De vorst nu zal zijn deel hebben van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers en der bezitting der stad, voor aan het heilig hefoffer, en voor aan de bezitting der stad; van den westerhoek westwaarts, en van den oosterhoek oostwaarts; en de lengte zal zijn tegenover een der delen, van de westergrens tot de oostergrens toe.

8 Dit land aangaande, het zal hem tot een bezitting zijn in Israel; en Mijn vorsten zullen Mijn volk niet meer verdrukken, maar den huize Israels het land laten, naar hun stammen.

9 Alzo zegt de Heere HEERE: Het is te veel voor u, gij vorsten Israels! doet geweld en verstoring weg, en doet recht en gerechtigheid; neemt uw uitstortingen op van Mijn volk, spreekt de Heere HEERE.

10 Een rechte waag, en een rechte efa, en een rechte bath zult gijlieden hebben.