Ezra 9:13

13 En na alles, wat over ons gekomen is, om onze boze werken, en om onze grote schuld, omdat Gij, o onze God! belet hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons een ontkoming gegeven, als deze is;

Ezra 9:13 Meaning and Commentary

Ezra 9:13

And after all that is come upon us for our evil deeds, and for
our great trespass
As famine, sword, pestilence, and captivity, for their idolatries and other heinous sins:

seeing that our God hast punished us less than our iniquities deserve;
for they deserved eternal punishment, whereas it was temporal punishment that was inflicted, and this moderate, and now stopped; the sense is, according to Aben Ezra,

``thou hast refrained from writing some of our sins in the book of remembrance, and thou hast let them down below in the earth, according to the sense of thou wilt cast all their sins into the depths of the sea;''

but Jarchi better,

``thou hast refrained thyself from exacting of us all our sins, and hast exacted of us beneath our sins (or less than they deserve), and hast not taken vengeance on us according to all our sins:''

and hast given us such deliverance as this;
from captivity, which they now enjoyed.

Ezra 9:13 In-Context

11 Die Gij geboden hadt door den dienst Uwer knechten, de profeten, zeggende: Het land, waar gijlieden inkomt, om dat te erven, is een vuil land, door de vuiligheid van de volken der landen, om hun gruwelen, waarmede zij dat vervuild hebben, van het ene einde tot het andere einde, met hun onreinigheid.
12 Zo zult gij nu uw dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken, tot in eeuwigheid; opdat gij sterk wordt, en het goede des lands eet, en uw kinderen doet erven tot in eeuwigheid.
13 En na alles, wat over ons gekomen is, om onze boze werken, en om onze grote schuld, omdat Gij, o onze God! belet hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons een ontkoming gegeven, als deze is;
14 Zullen wij nu wederkeren, om Uw geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de volken dezer gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij?
15 O HEERE, God van Israel! Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand, die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.