Ezra 9:6

6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.

Ezra 9:6 Meaning and Commentary

Ezra 9:6

And said, O my God
Here begins the prayer of Ezra, and that with faith in God as covenant God, even when he was about to make confession of sin, and repentance for it; that prayer is right which is put up in faith, and that repentance genuine which is accompanied with faith, and flows from it:

I am ashamed, and blush to lift up my face to thee, my God;
a true sight and sense of sin causes shame and blushing, and never more than when a man is sensible of his covenant interest in God, and of his grace and favour to him, particularly in the forgiveness of his sin, see ( Ezekiel 16:61 Ezekiel 16:63 )

for our iniquities are increased over our head;
arisen and swelled like mighty waters, which seemed to threaten an overwhelming of them:

and our trespass is grown up unto the heavens;
being done in an open, public, and insolent manner, and in such numbers, that they were, as it were, piled up in heaps, reaching to heaven, and calling down vengeance from thence. Ezra includes himself as being one of the same nation; and these sins being so common were become national ones, which involved all the individuals, and exposed them to the divine resentment.

Ezra 9:6 In-Context

4 Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden van den God Israels beefden, om de overtreding der weggevoerden; doch ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer.
5 En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen, en breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God.
6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
7 Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage.
8 En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.