Ezra 9:8

8 En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.

Ezra 9:8 Meaning and Commentary

Ezra 9:8

And now, for a little space, grace hath been showed from the
Lord our God
It was but a small time since the Lord first began to show favour to them, so that they soon after began to revolt from him; which argued the strange propensity of their minds to that which is evil, and from which they could not be restrained by the recent goodness of God unto them:

to leave us a remnant to escape;
out of captivity, from whence a small number were graciously and safely returned to their own land:

and to give us a nail in his holy place;
a fixed settlement in the land of Judea, the holy land the Lord had chosen, and in the temple, the holy place sacred to his worship; or a prince of their own, Zerubbabel, to be the governor of them, under whom they might enjoy settled happiness and prosperity, see ( Isaiah 22:23 ) ( Zechariah 10:4 ) ,

that our God may lighten our eyes;
refresh our spirits, cheer our souls, and give us light and gladness, see ( 1 Samuel 14:27 )

and give us a little reviving in our bondage;
for they were still in some degree of bondage, being in subjection, and tributaries to the kings of Persia; but yet being returned to their own land, it was as life from the dead unto them, at least it was giving them a little life, liberty, and joy.

Ezra 9:8 In-Context

6 En ik zeide: Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
7 Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze koningen en onze priesters, in de hand van de koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage.
8 En nu is er, als een klein ogenblik, een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid.
9 Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten; maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der koningen van Perzie, dat Hij ons een weinig levens gave, om het huis onzes Gods te verhogen, en de woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een tuin te geven in Juda en te Jeruzalem.
10 En nu, wat zullen wij zeggen, o onze God! na dezen? Want wij hebben Uw geboden verlaten,
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.