Genesis 15:7

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

Genesis 15:7 Meaning and Commentary

Genesis 15:7

And he said unto him
After he had expressed his faith in him, and in his word, and the blessedness of a justifying righteousness came openly upon him, and he was declared a justified person:

I [am] the Lord that brought thee out of Ur of the Chaldees;
not only called him, but brought him out of it; not out of a furnace there, as the Jews fable; but out of a place so called, an idolatrous one, where fire was worshipped, and from whence it might have its name; God had brought him out of this wicked place, and separated him from the men of it, and directed him to the land of Canaan for the following end and purpose:

to give thee this land to inherit it;
to be an inheritance to his posterity for ages to come; he gave him the promise of it, and in some sense the possession of it, he being now in it; and he mentions his having brought him out of Chaldea into it, to confirm his faith in the promise of it; that that God who had called him, and brought him from thence, and had protected him, and given him victory over his enemies, was able to make good, and would make good the promise and grant of this land for an inheritance to him, that is, to his posterity.

Genesis 15:7 In-Context

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.