Genesis 15:8

8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

Genesis 15:8 Meaning and Commentary

Genesis 15:8

And he said, Lord God, whereby shall I know that I shall
inherit it?
] Not as questioning or doubting whether he should or not; but this he asked for the further confirmation of his faith in the promise, and for the sake of his posterity, that they might more easily and strongly believe that they should inherit the land given and promised to them; nor is it culpable to ask a sign of God with such a view; good men have done it, as Gideon, ( Judges 6:36-40 ) , and Hezekiah, ( 2 Kings 20:8-11 ) , without being blamed for it; yea, Ahaz is blamed for not asking one, ( Isaiah 7:10-13 ) .

Genesis 15:8 In-Context

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
8 En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.
10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.