Genesis 2:5

5 En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.

Genesis 2:5 Meaning and Commentary

Genesis 2:5

And every plant of the field, before it was in the earth,
&c.] That is, God made it, even he who made the heavens and the earth; for these words depend upon the preceding, and are in close connection with them; signifying that the plants of the field, which were made out of the earth on the third day, were made before any were planted in it, or any seed was sown therein from whence they could proceed, and therefore must be the immediate production of divine power:

and every herb of the field before it grew:
those at once sprung up in perfection out of the earth, before there were any that budded forth, and grew up by degrees to perfection, as herbs do now:

for the Lord God had not caused it to rain upon the earth:
so that the production of plants and herbs in their first formation could not be owing to that; since on the third day, when they were made, there was no sun to exhale and draw up the waters into the clouds, in order to be let down again in showers of rain:

and there [was] not a man to till the ground;
who was not created till the sixth day, and therefore could have no concern in the cultivation of the earth, and of the plants and herbs in it; but these were the produce of almighty power, without the use of any means: some Jewish writers ^F6, by the plant and herb of the field, mystically understand the first and second Messiah, for they sometimes feign two; see ( Isaiah 4:2 ) ( Ezekiel 34:29 )

---

FOOTNOTES:

F6 Zohar in Gen. fol. 32. 4.

Genesis 2:5 In-Context

3 En God heeft den zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.

4 Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.

5 En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.

6 Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den ganse aardbodem.

7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.