Genesis 32:20

20 En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want hij zeide: Ik zal zijn aangezicht verzoenen met dit geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat, en daarna zal ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mijn aangezicht aannemen.

Genesis 32:20 Meaning and Commentary

Genesis 32:20

And say ye moreover, behold, thy servant Jacob [is] behind
us
This is repeated to impress it upon their minds, that they might be careful of all things, not to forget that, it being a point of great importance; for the present would have signified nothing, if Jacob had not appeared in person; Esau would have thought himself, at best, but slighted; as if he was unworthy of a visit from him, and of conversation with him: for he said:
that is, Jacob, or "had said" F1, in his heart, within himself, as might be supposed from the whole of his conduct; for what follows are the words of Moses the historian, as Aben Ezra observes, and not of Jacob to his servants, nor of them to Esau: I will appease him with the present that goeth before me, and
afterwards I will see his face:
he hoped the present would produce the desired effect; that it would turn away his wrath from him, and pacify him; and then he should be able to appear before him, and see his face with pleasure: or, "I will expiate his face" F2, as some render the words, or make him propitious and favourable; or cover his face, as Aben Ezra interprets it, that is, cause him to hide his wrath and resentment, that it shall not appear; or cause his fury to cease, as Jarchi; or remove his anger, wrath, and displeasure, as Ben Melech; all which our version takes in, by rendering it, "appease him"; and then, peradventure he will accept of me:
receive him with marks of tenderness and affection, and in a very honourable and respectable manner.


FOOTNOTES:

F1 (rma yk) "dicebat enim", Vatablus, Junius & Tremellius, Drusius.
F2 (wyup hrpka) "expiabo faciem ejus", Montanus; "propitium reddam", Drusius, Munster.

Genesis 32:20 In-Context

18 Zo zult gij zeggen: Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf is ook achter ons!
19 En hij gebood ook den tweede, ook den derde, ook allen, die de kudden nagingen, zeggende: Naar ditzelfde woord zult gij spreken tot Ezau, als gij hem vinden zult.
20 En gij zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want hij zeide: Ik zal zijn aangezicht verzoenen met dit geschenk, dat voor mijn aangezicht gaat, en daarna zal ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mijn aangezicht aannemen.
21 Alzo ging dat geschenk heen voor zijn aangezicht; doch hijzelf vernachtte dienzelfden nacht in het leger.
22 En hij stond op in dienzelfden nacht, en hij nam zijn twee vrouwen, en zijn twee dienstmaagden, en zijn elf kinderen, en hij toog over het veer van de Jabbok.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.