Genesis 32:5

5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen.

Genesis 32:5 Meaning and Commentary

Genesis 32:5

And I have oxen, and asses, flocks, and menservants, and
womenservants
This he would have said, lest he should think he was come to ask anything of him, and put himself and his family upon him; and lest he should treat him with contempt, as a poor mean beggarly creature, and be ashamed of the relation he stood in to him: and I have sent to tell my lord;
of his coming, and of his state and circumstances: that I may find grace in thy sight;
share in his good will, which was all he wanted, and that friendship, harmony, and brotherly love, might subsist between them, which he was very desirous of.

Genesis 32:5 In-Context

3 En Jakob zond boden uit voor zijn aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seir, de landstreek van Edom.
4 En hij gebood hun, zeggende: Zo zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling gewoond bij Laban, en heb er tot nu toe vertoefd;
5 En ik heb ossen en ezelen, schapen en knechten en maagden; en ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen.
6 En de boden kwamen weder tot Jakob, zeggende: Wij zijn gekomen tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt hij u tegemoet, en vierhonderd mannen met hem.
7 Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.