Genesis 34:27

27 De zonen van Jakob kwamen over de verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden.

Genesis 34:27 Meaning and Commentary

Genesis 34:27

The sons of Jacob came upon the slain
That is, the rest of them, as the Targum of Jonathan paraphrases it; understanding what their two brothers had done, they came and joined them, and partook of stripping the slain of their clothes, or from them what they found of any worth about them:

and spoiled the city;
plundered it of all its goods and substance, spoiled all the inhabitants of it of their wealth:

because they had defiled their sister;
one of them had done it, which is imputed to them all, they not restraining him from it, when it was in their power; and perhaps approving of it, and made a laugh of and jest at it; or however did not punish him for it.

Genesis 34:27 In-Context

25 En het geschiedde ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo namen de twee zonen van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn zwaard, en kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat mannelijk was.
26 Zij sloegen ook Hemor, en zijn zoon Sichem, dood met de scherpte des zwaards; en zij namen Dina uit Sichems huis, en gingen van daar.
27 De zonen van Jakob kwamen over de verslagenen, en plunderden de stad, omdat zij hun zuster verontreinigd hadden.
28 Hun schapen, en hun runderen, en hun ezelen, en hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat in het veld was, namen zij.
29 En al hun vermogen, en al hun kleine kinderen, en hun vrouwen, voerden zij gevankelijk weg, en plunderden denzelven, en al wat binnenshuis was.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.