Jeremia 14:8

8 O Israels Verwachting, Zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?

Jeremia 14:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 14:8

O the hope of Israel
The author, object, ground, and foundation of hope of all good things, both here and hereafter; in whom Israel had been used to hope in times past, and had great encouragement so to do, ( Psalms 130:7 ) or, "the expectation of Israel" ^F6; whom they looked for to come: the Saviour thereof in time of trouble;
the Saviour of all men in a way of providence, but especially of the true Israel of God, of them that believe; who, though they have their times of trouble and affliction, by reason of sin, Satan, and wicked men, and other things, yet the Lord saves and delivers them out of them all in due time: why shouldest thou be as a stranger in the land;
or, a "sojourner" ^F7; who abides but for a while; and it not being his native place, is not so solicitous for the welfare of it. Jerome interprets this of Christ when here on earth, who was as a stranger, and unknown by men; see ( Psalms 69:9 ) ( Matthew 8:20 ) ( 25:43 ) and the other characters; of the hope of Israel,
and the Saviour, well agree with him, ( 1 Timothy 1:1 ) ( Colossians 1:27 ) ( Acts 13:23 ) and as a wayfaring man;
or "traveller" ^F8: that turnest aside to tarry for a night?
that turns into an inn to lodge there for a night, and that only; and so is unconcerned what becomes of it, or the people in it; he is only there for a night, and is gone in the morning. Thus the prophet represents the Lord by these metaphors, as if he was, or at least seemed, careless of his people; and therefore expostulates with him upon it, as the disciples with our Lord, ( Mark 4:38 ) .

---

FOOTNOTES:

F6 (larvy hwqm) "expectatio Israel", Pagninus, Montanus, Cocceius.
F7 (rgk) "quasi colonus", Grotius; "advena", Gataker.
F8 (xrak) "tanquam viator", Pagninus, Montanus, Schmidt.

Jeremia 14:8 In-Context

6 En de woudezels staan op de hoge plaatsen, zij scheppen den wind gelijk de draken; hun ogen versmachten, omdat er geen kruid is.

7 Hoewel onze ongerechtigheden tegen ons getuigen, o HEERE! doe het om Uws Naams wil; want onze afkeringen zijn menigvuldig, wij hebben tegen U gezondigd.

8 O Israels Verwachting, Zijn Verlosser in tijd van benauwdheid! waarom zoudt Gij zijn als een vreemdeling in het land, en als een reiziger, die slechts inkeert om te vernachten?

9 Waarom zoudt Gij zijn als een versaagd man, als een held, die niet kan verlossen? Gij zijt toch in het midden van ons, o HEERE! en wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet.

10 Alzo zegt de HEERE van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheden gedenken, en hun zonden bezoeken.