Jeremia 16:10

10 En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?

Jeremia 16:10 Meaning and Commentary

Jeremiah 16:10

And it shall come to pass, when thou shalt show this people
all these words
Or, "all these things" F1; which he was forbid to do; as marrying and having children, going into the house of mourning or feasting, with the reasons of all, because of the calamities coming upon them: and they shall say unto thee, wherefore hath the Lord pronounced all
this great evil against us?
as if they were quite innocent, and were not conscious of anything they had done deserving such punishment, especially so great as this was threatened to be inflicted on them; as their dying grievous deaths, parents and children, great and small, and be unlamented, and unburied: or "what is our iniquity?" or "what is our sin that we have committed against the Lord our God?" supposing we have been guilty of some weaknesses and frailties; or of some few faults; which though they cannot be justified, yet surely are not to be reckoned of such a nature as to deserve and require so great a punishment: thus would they either deny or lessen the sins they had been guilty of, and suggest that the Lord was very hard and severe upon them.


FOOTNOTES:

F1 (hlah Myrbdh lk) "omnes res hasce", Gataker, Piscator.

Jeremia 16:10 In-Context

8 Ga ook niet in een huis des maaltijds, om bij hen te zitten, om te eten en te drinken.
9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal van deze plaats, voor ulieder ogen en in ulieder dagen, doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid.
10 En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?
11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;
12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.