Jeremia 16:11

11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;

Jeremia 16:11 Meaning and Commentary

Jeremiah 16:11

Then shalt thou say unto them
In answer to their questions; not in a general way, but by observing to them particular sins, and those gross ones, they had been guilty of: because your fathers have forsaken me, saith the Lord;
that is, his worship, as the Targum; they had quitted his service, and left attending on his word and ordinances; and therefore it was but just with him to forsake them, and give them up into the hands of their enemies: and have walked after other gods, and have served them, and have
worshipped them;
were guilty of gross idolatry, serving and worshipping the creature more than and besides the Creator; even idols of gold, and silver, and brass, and wood, and stone, which were no gods; for there is no other true God besides the Lord; and which they were well informed of, and therefore their sin was the greater to leave him and worship them; and which sin, because of the heinousness of it, is repeated: and have forsaken me, and have not kept my law;
they forsook his worship, as the Targum, and did not observe the law of the decalogue or ten commandments; especially the two first of them, which required the worship of the one true God, and forbid the worshipping of others; and which threatened the visiting such iniquities of fathers upon the children, to the third and fourth generation, of such that hated the Lord; and such were these persons, as follows.

Jeremia 16:11 In-Context

9 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal van deze plaats, voor ulieder ogen en in ulieder dagen, doen ophouden de stem der vreugde en de stem der blijdschap, de stem des bruidegoms en de stem der bruid.

10 En het zal geschieden, als gij dit volk al deze woorden zult aanzeggen, en zij tot u zeggen: Waarom spreekt de HEERE al dit grote kwaad over ons, en welke is onze misdaad, en welke is onze zonde, die wij tegen den HEERE, onzen God, gezondigd hebben?

11 Dat gij tot hen zult zeggen: Omdat uw vaders Mij verlaten hebben, spreekt de HEERE, en hebben andere goden nagewandeld, en die gediend, en zich voor die nedergebogen; maar Mij verlaten, en Mijn wet niet gehouden hebben;

12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar het goeddunken van zijn boos hart, om naar Mij niet te horen.

13 Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, in een land, dat gij niet gekend hebt, gij noch uw vaders; en aldaar zult gij andere goden dienen, dag en nacht, omdat Ik u geen genade zal geven.