Jeremia 3:6

6 Voorts zeide de HEERE tot mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar.

Jeremia 3:6 Meaning and Commentary

Jeremiah 3:6

The Lord said also unto me, in the days of Josiah the king,
&c.] For in his time Jeremiah began to prophesy, even in the thirteenth year of his reign, ( Jeremiah 1:2 ) : hast thou seen that which backsliding Israel hath done?
the ten tribes; that is, hast thou not heard? or dost thou not know the idolatry of the ten tribes, which was the cause of their captivity? as Kimchi explains it; for the facts, or the idolatrous actions of the ten tribes, were not done in Josiah's and Jeremiah's time; for they were carried captive in the sixth year of Hezekiah, ninety years or more before Jeremiah began to prophesy, and their idolatry was before their captivity, and therefore could not be properly seen by him; only it had been heard of by him, it was known by him, it was notorious enough, being well attested: she is gone upon every high mountain, and under every green tree;
that is, she did so, when in her own land, before she was carried captive, as Jarchi observes; for this respects not what she did in Josiah's and Jeremiah's time, or when in captivity, but before, which was the reason of it: and there hath played the harlot:
or committed idolatry, which was usually done in such places; so the Targum,

``and worshipped idols of wood.''

Jeremia 3:6 In-Context

4 Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader! Gij zijt de leidsman mijner jeugd!

5 Zal Hij in eeuwigheid den toorn behouden? Zal Hij dien gestadig bewaren? Zie, gij spreekt en doet die boosheden, en neemt de overhand.

6 Voorts zeide de HEERE tot mij, in de dagen van den koning Josia: Hebt gij gezien, wat de afgekeerde Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en tot onder allen groenen boom, en hoereerde aldaar.

7 En Ik zeide, nadat zij zulks alles gedaan had: Bekeer u tot Mij; maar zij bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster Juda.

8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israel overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook.