Jeremia 31:35

35 Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam:

Jeremia 31:35 Meaning and Commentary

Jeremiah 31:35

Thus saith the Lord, which giveth the sun for a light by day,
&c.] As he did at first, and still continues it; and which is a wonderful gift of nature he bestows on men, unworthy of such a favour, ( Matthew 5:45 ) ; [and] the ordinances of the moon and of the stars for a light by
night;
which have a settled regular order and course, in which they move; and whereby they impart the light they borrow from the sun, to enlighten the world by night; which is another favour to the inhabitants of it; see ( Genesis 1:16 ) ; which divideth the sea when the waves thereof roar;
some refer this, as Kimchi, to the dividing of the Red sea for the Israelites to pass over; but it rather respects an action more frequently done; and should be rendered, which "stilleth", or "maketh the sea quiet" ^F15; which best agrees with what follows; when it is tumultuous, and threatens the loss of ships and men's lives, and attempts to pass its bounds, he "rebukes it"; so the Targum; and makes it a calm; he stilleth the noise of the seas, the noise of their waves, ( Psalms 65:7 ) ; the Lord of hosts [is] his name;
that has all the armies of heaven and earth at his command, and can do whatever he pleases; he, and he only, can do the above things, and does them; and he that can do them, is able to make good the covenant he has made with the house of Israel, and fulfil the promises of it, of which there is an assurance; as well as he is able to secure an interest and a church for himself unto the end of the world, as the following words show.

---

FOOTNOTES:

F15 (Myh egr) "quiescere cogit mare, etsi fluctus ejus fremuerunt", Gussetius, p. 778. So some in Gataker; "quo mari interminante sedantur fluctus ejus", Syr. Interpr.

Jeremia 31:35 In-Context

33 Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.

34 En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken.

35 Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam:

36 Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israels ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen.

37 Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israels verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.