Jeremia 4:10

10 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt.

Jeremia 4:10 Meaning and Commentary

Jeremiah 4:10

Then said I, ah, Lord God!
&c.] Expressing great sorrow and concern: this "ah" is by way of lamentation. The Targum interprets it as a petition,

``and I said, receive my prayer, O Lord God:''

surely thou hast greatly deceived this people and Jerusalem:
what the false prophets did, that God is said to do, because he suffered them to deceive the people; see ( 1 Kings 22:20-23 ) . The Targum ascribes the deception to the false prophets, and not to God,

``surely behold the false prophets deceive this people, and the inhabitants of Jerusalem;''

or this may be ironically said, because the false prophets pretended to speak in the name of the Lord; wherefore Jeremiah says, "surely thou hast greatly deceived" "saying, ye shall have peace"; as the false prophets did, ( Jeremiah 6:14 ) : whereas the sword reacheth unto the soul;
takes away the life, many are slain by it; so the Targum,

``and now behold the sword killeth among the people;''

great slaughter is made by it. L'Empereur ^F23 observes that the word here used signifies, in the Arabic language, to educate or bring up; and then the sense is,

``ah, Lord, thou hast brought up this people with great tenderness, and promised them all manner of happiness; but now thou thunderest out threatenings of calamities of all sorts, and death itself; and assigned a place for the sword to enter into their very souls;''

so the Arabic word <arabic> used in the version of ( Acts 22:2 ) ( 1 Timothy 4:6 ) .

---

FOOTNOTES:

F23 Not. ad Mosis Kimchi, (odoiporia) , p. 186.

Jeremia 4:10 In-Context

8 Hierom, gordt zakken aan, bedrijft misbaar en huilt; want de hittigheid van des HEEREN toorn is niet van ons afgekeerd.

9 En het zal te dier tijd geschieden, spreekt de HEERE, dat het hart des konings en het hart der vorsten vergaan zal; en de priesters zullen zich ontzetten, en de profeten zich verwonderen.

10 Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! waarlijk, Gij hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt.

11 Te dier tijd zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, van den weg der dochter Mijns volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren.

12 Er zal Mij een wind komen, die hun te sterk zal zijn. Nu zal Ik ook oordelen tegen hen uitspreken.