Jeremia 4:2

2 Maar zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen.

Jeremia 4:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 4:2

And thou shalt swear, the Lord liveth
Or by the living Lord, by him and him only; not by the creatures, but by the God of truth. This is sometimes put for the whole worship and service of God, ( Deuteronomy 6:13 ) and for a confession of Christ, and profession of faith in him, ( Isaiah 45:23 ) , compared with ( Romans 14:11 ) and which ought to be done, in truth, in righteousness, and in judgment;
in sincerity, integrity, and uprightness of soul; in spirit and in, truth; in righteousness and true holiness: and the nations shall bless themselves in him,
not in Israel, as the Targum, Jarchi, and Kimchi, interpret it; but in the Lord, even in the Messiah, the Lord Jesus Christ, in whom all the nations of the earth were to be blessed with all spiritual blessings; with which being blessed, they call and count themselves happy, being pardoned through the blood of Christ, justified by his righteousness, and having peace, life, and salvation by him, ( Genesis 22:18 ) : and in him shall they glory;
not in themselves, nor in any creature, or creature enjoyment; but in the Lord, and in what he is to them, wisdom, righteousness, sanctification, and redemption; in whom all the seed of Israel, being justified, glory; see ( 1 Corinthians 1:30 1 Corinthians 1:31 ) ( Isaiah 45:25 ) . The sense of the words seems to be, that upon the Gospel being preached by Christ and his apostles to the Israelites, and some of them being converted, and their abominations put away, and they cleaving to the Lord, and to his worship; the Gentiles should have the Gospel sent to them, and receive it, and place all their blessedness in Christ, and glory in him.

Jeremia 4:2 In-Context

1 Zo gij u bekeren zult, Israel! spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerft niet om.

2 Maar zweer: Zo waarachtig als de HEERE leeft! in waarheid, in recht en in gerechtigheid; zo zullen zich de heidenen in Hem zegenen, en zich in Hem beroemen.

3 Want zo zegt de HEERE tot de mannen van Juda, en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland, en zaait niet onder de doornen.

4 Besnijdt u den HEERE en doet weg de voorhuiden uwer harten, gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen.

5 Verkondigt in Juda, en laat het horen te Jeruzalem, en zegt het; ja, blaast de bazuin in het land; roept met volle stem en zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de vaste steden!