Jeremia 40:2

2 Want de overste der trawanten liet Jeremia halen, en zeide tot hem: De HEERE, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats gesproken.

Jeremia 40:2 Meaning and Commentary

Jeremiah 40:2

And the captain of the guard took Jeremiah
When he mustered his prisoners, to his great surprise he found the prophet among them, whom he took out from them, and set him free; though, before he dismissed him, he had the following conversation with him: and said unto him, the Lord thy God hath pronounced this evil on this
place;
the city of Jerusalem; from whence the prophet and the rest of the captives were just brought, and which now lay in ruins; the houses burnt; the walls broken down; and the inhabitants spoiled and carried captive. This was the evil which the Lord, he says, had "decreed", as the Targum renders it; had purposed to bring upon it; and which he had declared and pronounced by the mouth of Jeremiah, whose Lord God he was, being his prophet, and a worshipper of him: this Nebuzaradan was apprized of by the Jews that deserted to the Chaldeans; and particularly, as is probable, by Gedaliah.

Jeremia 40:2 In-Context

1 Het woord, dat van den HEERE geschied is tot Jeremia, nadat Nebuzaradan, de overste der trawanten, hem had laten gaan van Rama; als hij hem had laten halen, daar hij met ketenen gebonden was in het midden aller gevangenen van Jeruzalem en Juda, die naar Babel gevankelijk werden weggevoerd.
2 Want de overste der trawanten liet Jeremia halen, en zeide tot hem: De HEERE, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats gesproken.
3 En de HEERE heeft het doen komen, en gedaan, gelijk als Hij gesproken had; want gijlieden hebt gezondigd tegen den HEERE, en Zijner stem niet gehoorzaamd; daarom is ulieden deze zaak geschied.
4 Nu dan, zie, ik heb u heden losgemaakt van de ketenen, die aan uw hand waren; indien het goed is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo kom, en ik zal mijn oog op u stellen; maar indien het kwaad is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo laat het; zie, het ganse land is voor uw aangezicht, waarhenen het goed en recht in uw ogen is te gaan, ga daar.
5 En dewijl hij nog niet zal wederkeren, zo keer gij tot Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan, dien de koning van Babel over de steden van Juda gesteld heeft; en woon bij hem in het midden des volks; of overal, waar het in uw ogen recht is te gaan, ga er henen. En de overste der trawanten gaf hem reiskost en een geschenk, en liet hem gaan.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.