Jeremia 42:12

12 En Ik zal ulieden barmhartigheid geven, dat hij zich uwer erbarme, en u weder in uw land brenge.

Jeremia 42:12 Meaning and Commentary

Jeremiah 42:12

And I will show mercies unto you
Bestow blessings of goodness upon them, out of pure mercy and compassion to them, and not according to their merits; or I will cause others to show mercy to them, even the king of Babylon, as follows: God shows mercy to men when he stirs up the compassion of others towards them: that he may have mercy upon you;
and not avenge the death of Gedaliah, or any way cruelly oppress them, but show them all the favour they could wish for or expect under such a government, and in such circumstances; giving them vineyards and fields, and allowing them to gather the fruits of them, and enjoy them: and cause you to return to your own land:
this is said, not of the captives in Babylon, as Kimchi and Abarbinel, since these were not to return till seventy years were ended; and when they did, it was not by the order and direction of the king of Babylon, but of the king of Persia: this is said of those who, from the time that Jerusalem had been besieged, had deserted their houses and fields, but should have liberty to return to them; or of those who more lately had been carried captive by Ishmael, from the places where they had settled, but should be returned to them again, and live peaceably and comfortably there under the government and protection of the king of Babylon.

Jeremia 42:12 In-Context

10 Indien gijlieden in dit land zult blijven wonen, zo zal Ik u bouwen en niet afbreken, en u planten en niet uitrukken; want Ik heb berouw over het kwaad, dat Ik u aangedaan heb.

11 Vreest niet voor het aangezicht des konings van Babel, voor wiens aangezicht gij vreest; vreest niet voor hem, spreekt de HEERE; want Ik zal met u zijn, om u te behouden en u van zijn hand te redden.

12 En Ik zal ulieden barmhartigheid geven, dat hij zich uwer erbarme, en u weder in uw land brenge.

13 Maar zo gijlieden zult zeggen: Wij zullen in dit land niet blijven; opdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zijt,

14 Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij geen krijg zullen zien, noch het geluid der bazuin horen, noch naar brood hongeren, en daar zullen wij blijven;