Jeremia 44:14

14 Zodat het overblijfsel van Juda, die in Egypteland gekomen zijn, om aldaar als vreemdelingen te verkeren, geen zal hebben, die ontkome, of overblijve; te weten om weder te keren in het land van Juda, waarnaar hun ziel verlangt weder te keren, om aldaar te wonen; maar zij zullen er niet wederkeren, behalve die ontkomen zullen.

Jeremia 44:14 Meaning and Commentary

Jeremiah 44:14

So that none of the remnant of Judah
Which were left in the land of Judea after the captivity: which are gone into the land of Egypt to sojourn there, shall escape or
remain;
escape either the sword, or the famine, or the pestilence, or remain in the land of Egypt, or in the land of the living; so general should be the destruction: that they should return into the land of Judah, to the which they have
a desire to return there;
or, "have lift up their souls ^F2 to return there": most earnestly desire it, and have raised hopes and expectations of it; for it seems that those Jews that went into Egypt did not go with a design to settle there for ever; but to return to their own land, when there should be better times, and more safety and security there; particularly when they thought the affair of the death of Gedaliah would be no further inquired into: for none shall return but such as shall escape;
out of the hands of Johanan, and the rest of the captains; and should get out of the land of Egypt before the Chaldeans came into it. Some understand this of those that should escape out of Babylon; that none should return to Judea but those of that captivity, who should be released by the proclamation of Cyrus. Jarchi interprets it of Jeremiah and Baruch, whom Nebuchadnezzar removed to Babylon, when Egypt fell into his hands, in the twenty seventh year of his reign, as is related in the Jewish chronicles ^F3.

---

FOOTNOTES:

F2 (Mvpn ta Myavnm) "elevant, [vel] elevantes animam, suam", Pagninus, Vatablus, Calvin; "attolunt animam suam", Schmidt.
F3 Seder Olam Rabba, c. 26. p. 77.

Jeremia 44:14 In-Context

12 En Ik zal het overblijfsel van Juda wegnemen, die hun aangezichten gesteld hebben, om in Egypteland te gaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren; en zij zullen allen in Egypteland verteerd worden; door het zwaard zullen zij vallen, door den honger zullen zij verteerd worden, van den kleinste tot den grootste toe; door het zwaard en door den honger zullen zij sterven; en zij zullen worden tot een vervloeking, tot een ontzetting en tot een vloek, en tot een smaadheid.

13 Want Ik zal bezoeking doen over degenen, die in Egypteland wonen, gelijk als Ik bezoeking gedaan heb over Jeruzalem, door het zwaard, door den honger en door de pestilentie;

14 Zodat het overblijfsel van Juda, die in Egypteland gekomen zijn, om aldaar als vreemdelingen te verkeren, geen zal hebben, die ontkome, of overblijve; te weten om weder te keren in het land van Juda, waarnaar hun ziel verlangt weder te keren, om aldaar te wonen; maar zij zullen er niet wederkeren, behalve die ontkomen zullen.

15 Toen antwoordden aan Jeremia al de mannen, die wisten, dat hun vrouwen anderen goden rookten, en al de vrouwen, die daar stonden, zijnde een grote hoop, mitsgaders al het volk, die in Egypteland, in Pathros, woonde, zeggende:

16 Aangaande het woord, dat gij tot ons in des HEEREN Naam gesproken hebt, wij zullen naar u niet horen.