Jeremia 44:26

26 Daarom hoort des HEEREN woord, gij gans Juda, die in Egypteland woont! Ziet, Ik zweer bij Mijn groten Naam, zegt de HEERE, zo Mijn Naam met den mond van enig man van Juda in gans Egypteland meer zal genoemd worden, die zegge: Zo waarachtig als de Heere HEERE leeft!

Jeremia 44:26 Meaning and Commentary

Jeremiah 44:26

Therefore hear ye the word of the Lord, all Judah that dwell
in the land of Egypt (See Gill on Jeremiah 44:24); since you have made your vows, and will perform them, I will take an oath, and abide by it: behold, I have sworn by my great name, saith the Lord;
by his name Jehovah, which is incommunicable, and expressive of his eternity and immutability; or by himself, his name being himself, and than which he can swear by no greater, ( Hebrews 6:13 ) ; that my name shall no more be named in the mouth of any man of Judah
in all the land of Egypt, saying, the Lord God liveth:
this cannot be understood of the name of the Lord being called upon them, or of their being called by his name, and reckoned his people, which is the sense of Abarbinel; since this respects not a name by which they should be named, but which they should name; and intends their use of the divine name in an oath, of which this is a form, "the Lord God liveth": or as sure as the Lord lives, or by the living God, it is so and so; and especially as used in their vows to burn incense to the queen of heaven, they vowing by the living God that they would do so, which must be very abominable to him; and therefore he solemnly swears there should not be a Jew in all Egypt that should use it; the reason is, because everyone of them that did should be cut off, as follows:

Jeremia 44:26 In-Context

24 Voorts zeide Jeremia tot al het volk, en tot al de vrouwen: Hoort des HEEREN woord, gij gans Juda, die in Egypteland zijt!
25 Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels, zeggende: Aangaande u en uw vrouwen, zij hebben toch met uw mond gesproken, en gij hebt het met uw handen vervuld, zeggende: Wij zullen onze geloften, die wij beloofd hebben, ganselijk houden, rokende aan Melecheth des hemels, en haar drankofferen offerende; nu, zij hebben uw geloften volkomenlijk bevestigd en uw geloften volkomenlijk gehouden.
26 Daarom hoort des HEEREN woord, gij gans Juda, die in Egypteland woont! Ziet, Ik zweer bij Mijn groten Naam, zegt de HEERE, zo Mijn Naam met den mond van enig man van Juda in gans Egypteland meer zal genoemd worden, die zegge: Zo waarachtig als de Heere HEERE leeft!
27 Ziet, Ik zal over hen waken ten kwade en niet ten goede; en alle mannen van Juda, die in Egypteland zijn, zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden, totdat zij ten einde zijn.
28 Maar die van het zwaard ontkomen, zullen uit Egypteland wederkeren in het land van Juda, weinig in getal; en het ganse overblijfsel van Juda, die in Egypteland gekomen zijn, om aldaar als vreemdelingen te verkeren, zullen weten, wiens woord bestaan zal, het Mijn of het hunne.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.