Jeremia 5:26

26 Want onder Mijn volk worden goddelozen gevonden; een ieder van hen loert, gelijk zich de vogelvangers schikken; zij zetten een verderfelijken strik, zij vangen de mensen.

Jeremia 5:26 Meaning and Commentary

Jeremiah 5:26

For among my people are found wicked men
Not a few only, but in general they appeared to be so, upon an inquiry into their character and conduct; for otherwise it would not have been so difficult to find a good man among them, as is suggested ( Jeremiah 5:1 ) , they lay wait as he that setteth snares;
or, "they look about" F3; that is, as Kimchi interprets it, every man looks in the ways, to see if a man passed by, that he might rob him of what he had; as a man that lays snares, or sets a trap to catch birds in: or, "everyone looks out, when they that lay snares rest" F4; and so they are more diligent and constant in catching men than such persons are in catching birds: they set a trap;
or "dig a pit, or ditch" F5; for men to fall in; see ( Psalms 7:15 ) : they catch men;
and rob them of their substance; or by their ill examples and counsels draw them into sin, and so into ruin; or circumvent them in trade and business.


FOOTNOTES:

F3 (rwvy) "aspicit", Vatablus, i. e. "quisque eorum", Piscator; "aspicient", Pagninus.
F4 (Myvwqy Kvk rwvy) "contemplatur quisque, cum quiescunt aucupes", De Dieu; so Ben Melech; "et cum resident aucupes", Piscator, Gataker; "sit quiet and unmoved, that they may not frighten the birds by any noise, watching and expecting when they would get into the net"; so Gussetius.
F5 (tyxvm wbyuh) "fodiunt foveas", Tigurine version.

Jeremia 5:26 In-Context

24 En zij zeggen niet in hun hart: Laat ons nu den HEERE, onzen God, vrezen, Die den regen geeft, zo vroegen regen als spaden regen, op Zijn tijd; Die ons de weken, de gezette tijden van den oogst, bewaart.
25 Uw ongerechtigheden wenden die dingen af, en uw zonden weren dat goede van ulieden.
26 Want onder Mijn volk worden goddelozen gevonden; een ieder van hen loert, gelijk zich de vogelvangers schikken; zij zetten een verderfelijken strik, zij vangen de mensen.
27 Gelijk een kouw vol is van gevogelte, alzo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden.
28 Zij zijn vet, zij zijn glad, zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak richten zij niet, zelfs de rechtzaak des wezen, nochtans zijn zij voorspoedig; ook oordelen zij het recht der nooddruftigen niet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.