Jeremia 5:8

8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw.

Jeremia 5:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 5:8

They were as fed horses in the morning
Adulterers are compared to horses, because they are very salacious and lustful creatures; wherefore the Septuagint renders the word: "horses are become mad after the females"; or, "as horses mad after the females are they become"; and especially to such as are well kept and are fat, and who, having much food given them in the night, and being full in the morning, go forth neighing, as Kimchi observes; and are the more salacious in the morning, by being so well fed all night, as those persons were, as is expressed in the preceding verse; though some render the word (Mykvm) , translated "in the morning", (for which sense of it see ( Hosea 6:4 ) ) "drawing out" ^F21; that is, the genital member, as lascivious horses do. The word is difficult of interpretation. The Targum calls them field or wood horses; horses that run in fields and woods, and are very vicious and wanton:, everyone neighed after his neighbour's wife;
coveted and lusted after her, signified his lustful desires, and sought an opportunity to defile her. Neighing is a sign of lust, and keeps up the metaphor of the horse.

---

FOOTNOTES:

F21 (elkontev) , "trahentes", Aquila, Symmachus & Theodotion in Bootius, l. 3. c. 5. sect. 3. Aben Ezra and Abendana interpret it of horses that come from Meshec; see Psal. cxx. 5. which were the strongest and most lascivious.

Jeremia 5:8 In-Context

6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten; een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden.

7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen, die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel, en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis.

8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw.

9 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk, als dit is?

10 Beklimt haar muren, en verderft ze (doch maakt geen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn des HEEREN niet.