Jeremia 51:20

20 Gij zijt Mij een voorhamer, en krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven.

Jeremia 51:20 Meaning and Commentary

Jeremiah 51:20

Thou [art] my battle axe [and] weapons of war
This is said by the Lord, either to Cyrus, as some, to which our version inclines, whom God made use of as an instrument to subdue nations and kingdoms, and destroy them; see ( Isaiah 45:1 ) ; or rather Babylon, and the king of it, who had been the hammer of the earth, ( Jeremiah 50:23 ) ; as it may be rendered here, "thou [art] my hammer" ^F19; or, "hast been"; an instrument in his hands, of beating the nations to pieces, as stones by a hammer, and of destroying them, as by weapons of war: this, and what follows, are observed to show, that though Babylon had been used by the Lord for the destruction of others, it should not be secure from it itself, but should share the same fate; unless this is to be understood of the church of God, and kingdom of Christ, which in the latter day will break in pieces all the kingdoms of the earth, ( Daniel 2:44 ) ; which sense seems to have some countenance and confirmation from ( Jeremiah 51:24 ) "in your sight". The Targum is,

``thou art a scatterer before me, a city in which are warlike arms;''

which seems to refer to Babylon: for with thee will I break in pieces the nations, and with thee will I
destroy kingdoms;
or, "with thee I have broke in pieces, [and] have destroyed"; the future instead of the past ^F20; as the nations and kingdoms of Judea, Egypt, Edom, Moab, Ammon, and others: or, "that I may break in pieces" ^F21 and so it expresses the end for which he was a hammer, as well as the use he had been or would be of.

---

FOOTNOTES:

F19 (yl hta Upm) "malleus es, [vel] fuisti mihi", Pagninus, Piscator, Cocceius, Schmidt.
F20 "Dispersi, perdidi", Lutherus; "conquassavi", Munster; "dissipavi", Piscator.
F21 (ytupnw) "ut dissiparem", Junius & Tremellius; "ut dispergam", Schmidt.

Jeremia 51:20 In-Context

18 Ijdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan.

19 Jakobs deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israel is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam.

20 Gij zijt Mij een voorhamer, en krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven.

21 En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn ruiter.

22 En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw.