Jesaja 18:3

3 Allen gij ingezetenen der wereld, en gij inwoners der aarde! als men de banier zal oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen.

Jesaja 18:3 Meaning and Commentary

Isaiah 18:3

All ye inhabitants of the world, and dwellers on the earth,
&c.] All the men of the world are here called upon, either by the Lord, or rather by the prophet, to be eye and ear witnesses of the judgment that should be inflicted upon the above nation, and of the salvation of his own people; which should be so manifest, that all should see it as easily as an ensign set up on a mountain; and the news of it should ring through the earth, and be as plainly heard as when a trumpet is blown: unless it should be thought that these are the words of the messengers sent to the above nation, addressing them in such terms, assuring them, that, however stupid and secure they were now, they should quickly see the sign and hear the alarm of war; it being usual to call any large kingdom the world, and the earth: see ye, when be lifteth up an ensign on the mountains;
or ye shall see this as clearly as when a flag is set up on a mountain; or ye shall be sensible of this judgment coming on, when a standard shall be set up on the mountains, to gather the people to war. Vitringa interprets this of the mountains of Judea, where the Assyrians would set up their banners, and blow their trumpets, as follows: and when he bloweth a trumpet, hear ye;
or, "ye shall hear"; the trumpet sounding as an alarm of war, by which the people will be summoned, and come to execute the judgment threatened. The Targum is,

``ye shall hear the redemption;''

that is, of Israel, in the times of the Messiah, and in the war of Gog and Magog; of which times Jarchi and Kimchi interpret this whole prophecy.

Jesaja 18:3 In-Context

1 Wee het land, dat schaduwachtig is aan de frontieren, dat aan de zijde der rivieren van Morenland is;

2 Dat gezanten zendt over de zee, en in schepen van biezen op de wateren! Gaat henen, gij snelle boden! tot een volk, dat getrokken is en geplukt, tot een volk, dat vreselijk is van dat het was en voortaan; een volk van regel en regel, en van vertreding, welks land de rivieren beroven.

3 Allen gij ingezetenen der wereld, en gij inwoners der aarde! als men de banier zal oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen.

4 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd: Ik zal stil zijn, en zien in Mijn woning, als de glinsterende hitte op den regen, als een wolk des dauws in de hitte des oogstes;

5 Want voor den oogst, als de botte volkomen is, en de onrijpe druif rijp wordt na den bloesem, zo zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden, en de takken wegdoen, en afkappen.