Jesaja 44:6

6 Zo zegt de HEERE, de Koning van Israel, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.

Jesaja 44:6 Meaning and Commentary

Isaiah 44:6

Thus saith the Lord the King of Israel
The King of the whole world, and Governor among the nations; and in a peculiar manner King of Israel, that nation being a theocracy; and especially King of spiritual Israel, or King of saints, be they of what nation they will: and his Redeemer, the Lord of hosts;
who redeemed Israel out of Egypt, from the house of bondage, and would again redeem them from the Babylonish captivity, and the whole Israel of God from sin, Satan, and the law; which he was able to do, being "the Lord of hosts", of the armies above and below: I am the first, and I am the last;
the first cause and last end, of all things in nature, and providence, and grace; all things are of him, through him, and from him; all things were made by him in creation, and for his pleasure they are and were created; and all things are disposed of in his providence for his own glory; and he is the first in reconciliation, justification, and salvation, and all are to the glory of his grace: or this is a periphrasis of his eternity, who is from everlasting to everlasting, without beginning or end, the Alpha and Omega; the same is said of Christ, ( Revelation 1:8 Revelation 1:11 Revelation 1:17 ) , and all the other characters before mentioned agree with him: and besides me there is no God:
all others are only gods by name, not by nature, mere nominal fictitious deities, not real ones; and it is to the exclusion of these from the rank of deity, these words are said; but not to the exclusion of the Son of God, and the Holy Spirit, who, with the Father, are the one true God.

Jesaja 44:6 In-Context

4 En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken.

5 Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israel.

6 Zo zegt de HEERE, de Koning van Israel, en zijn Verlosser, de HEERE der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.

7 En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen, en het ordentelijk voor Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen, en die komen zullen, hun verkondigen.

8 Verschrikt niet, en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er ook een God behalve Mij? Immers, er is geen andere rotssteen: Ik ken er geen?