Jozua 14:8

8 Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren, deden het hart des volks smelten; doch ik volhardde den HEERE, mijn God, na te volgen.

Jozua 14:8 Meaning and Commentary

Joshua 14:8

Nevertheless, my brethren that went up with me
Meaning the rest of the spies, excepting Joshua, that went up with him into the land of Canaan to spy it, which they might be properly said to do, since they went up a hill or mountain, in order to go into it, ( Numbers 13:17 ) ;

made the heart of the people melt;
discouraged them, filled them with fears, sunk their spirits, that their hearts flowed, and became as weak as water, having no strength left in them, or hope of possessing the land; being told what stout and gigantic men the inhabitants of it were, and how strongly fortified were their cities:

but I wholly followed the Lord my God;
and did not join with them in an ill report of the good land; but having the fear of God before his eyes, walked after that, and delivered in his report faithfully, according to the dictates of his conscience, and the real sentiments of his mind; of this phrase, (See Gill on Numbers 14:24).

Jozua 14:8 In-Context

6 Toen naderden de kinderen van Juda tot Jozua, te Gilgal, en Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, zeide tot hem: Gij weet het woord, dat de HEERE tot Mozes, den man Gods, gesproken heeft te Kades-Barnea, ter oorzake van mij, en ter oorzake van u.

7 Ik was veertig jaren oud, toen Mozes, de knecht des HEEREN, mij uitgezonden heeft van Kades-Barnea, om het land te verspieden, en ik hem antwoord bracht, gelijk als het in mijn hart was.

8 Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren, deden het hart des volks smelten; doch ik volhardde den HEERE, mijn God, na te volgen.

9 Toen zwoer Mozes te dien zelven dage, zeggende: Indien niet het land, waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid, dewijl gij volhard hebt den HEERE, mijn God, na te volgen.

10 En nu, zie, de HEERE heeft mij in het leven behouden, gelijk als Hij gesproken heeft; het zijn nu vijf en veertig jaren, sedert dat de HEERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, toen Israel in de woestijn wandelde; en nu, zie, ik ben heden vijf en tachtig jaren oud.