Jozua 15:19

19 En zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen en lage waterwellingen.

Jozua 15:19 Meaning and Commentary

Joshua 15:19

Who answered, give me a blessing
By which she meant not a paternal benediction, or that he would wish and pray for a blessing on her; nor food, or a maintenance, as Jarchi, that her husband would provide for her; but rather an inheritance or possession, as the Targum; or a gift, as Abendana, a present, or something over and above what he had already given her; or an addition to her portion, as Kimchi: the word is sometimes used for a fish pool, as well as a blessing, and so glances at what she had in view, pools of water, or a well watered land:

for thou hast given me a south land;
a dry land, as the Jewish writers

---

FOOTNOTES:

F1 generally interpret this word, otherwise all the land belonging to the tribe of Judah was south land, and Caleb could give her no other; but Debir, as Hebron was, was in the hill country, was mountainous and so dry, and wanted watering:

give me also springs of water;
she means land in which there were springs of water; for unless she was possessed of the land in which they were, she would have no command of the springs, and so have little or no use of them:

and he gave her the upper springs, and the nether springs;
such as were in the higher grounds, and such as were in the lower ones, that she might have a sufficiency to water all her lands and fields; or as she moved her husband to ask a field, and he put her on doing the same, Caleb gave her a field, in the upper part of which were springs, and also in the lower part; though he seems to have given more than she requested.

F1 So Jarchi and Kimchi in loc. R. Sol. Urbin. Ohel Moed, fol. 34. 1.

Jozua 15:19 In-Context

17 Othniel nu, de zoon van Kenaz, den broeder van Kaleb, nam haar in; en hij gaf hem Achsa, zijn dochter, tot een vrouw.

18 En het geschiedde, als zij tot hem kwam, zo porde zij hem aan, om een veld van haar vader te begeren; en zij sprong van den ezel af; toen sprak Kaleb tot haar: Wat is u?

19 En zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen en lage waterwellingen.

20 Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Juda, naar hun huisgezinnen.

21 De steden nu, van het uiterste van den stam der kinderen van Juda, tot de landpale van Edom, tegen het zuiden, zijn: Kabzeel, en Eder, en Jagur,