Leviticus 11:32

32 Daartoe al hetgeen, waarop iets van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, of alle vat, waarmede werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.

Leviticus 11:32 Meaning and Commentary

Leviticus 11:32

And upon whatsoever [any] of them, when they are dead,
doth fall, it shall be unclean
Any of the above eight creeping things, that is, of their flesh, for as for their bones, nails, nerves, and skin, as before observed, being separated from them and dry, they do not defile:

whether [it be] any vessel of wood, or raiment, or skin, or sack;
every wooden vessel, as the Targum of Jonathan; and all sorts of clothes, of woollen, linen, or silk, and all sorts of skins, excepting skins of sea beasts; for these, according to the Jews F20, received no pollution; and also sacks or sackcloth, made of goats' hair, and the like:

whatsoever vessel [it be], wherein any work is done;
any tool or instrument made use of by any artificer in his trade, or any vessel wrought by him:

it must be put into water;
dipped into it, even into forty seahs of water, according to the Targum of Jonathan; and which is to be understood, not of any working tool, or finished vessel only, but of any vessel of wood, raiment, skin, or sack, before mentioned:

it shall be unclean until the even;
even though put into water and washed:

so it shall be cleansed;
in the above manner, by being put or dipped into water; or "afterwards", as the Septuagint, when it has been dipped and the even is come, and not before.


FOOTNOTES:

F20 Bartenora in Misn. Celaim, c. 17. sect. 13.

Leviticus 11:32 In-Context

30 En de zwijnegel, en de krokodil, en de hagedis, en de slak, en de mol;
31 Die zullen u onrein zijn onder alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot aan den avond.
32 Daartoe al hetgeen, waarop iets van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, of alle vat, waarmede werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.
33 En alle aarden vat, waarin iets van dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat breken.
34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.