Micha 4:9

9 Nu, waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Is er geen Koning onder u? Is uw Raadgever vergaan, dat u smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen?

Micha 4:9 Meaning and Commentary

Micah 4:9

Now why dost thou cry out aloud?
&c.] Or "cry a cry" ^F23; a vehement one, or set up a most lamentable cry, as if no help or hope were to be had, but as in the most desperate condition: here the prophet represents the Jews as if they were already in captivity, and in the utmost distress, and as they certainly would be; and yet had no reason to despair of deliverance and salvation, since the Messiah would certainly come to them, and his kingdom would be set up among them, The word used has sometimes the notion of friendship and association; hence the Targum renders it,

``now why art thou joined to the people?''

and so Jarchi,

``thou hast no need to seek friends and lovers, the kings of Egypt and Assyria, for help.''

And which sense of the word as approved by Gussetius ^F24. [Is there] no king in thee? is thy counsellor perished?
he it so that they were; as was the case when Zedekiah was taken and carried captive, and his princes, nobles, and counsellors killed; yet God, their King and Counsellor, was with them, to keep and preserve them, counsel, instruct, and comfort them, and at last to deliver and save them; and the King Messiah would be raised up, and sent unto them in due time, who is the Wonderful Counsellor Isaiah had prophesied of: for pangs have taken thee as a worn an in travail;
which is often expressive of great sufferings and sorrows; and yet, as the pangs of a woman in travail do not continue always, but have an end, so would theirs, and therefore there was no reason for despair; and as, when she brings forth her issue, her sorrow is turned into joy, this would be their case.

---

FOOTNOTES:

F23 (er yeyrt hml) "quid vociferabis vociferationem", Pagninus, Montanus. So Vatablus, Drusius.
F24 Ebr. Comment. p. 789.

Micha 4:9 In-Context

7 En Ik zal haar, die hinkende was, maken tot een overblijfsel, en haar die verre henen verstoten was, tot een machtig volk; en de HEERE zal Koning over hen zijn op den berg Sions, van nu aan tot in eeuwigheid.

8 En gij Schaapstoren, gij Ofel der dochter Sions! tot u zal komen, ja, daar zal komen de vorige heerschappij, het koninkrijk der dochteren van Jeruzalem.

9 Nu, waarom zoudt gij zo groot geschrei maken? Is er geen Koning onder u? Is uw Raadgever vergaan, dat u smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen?

10 Lijd smart en arbeid om voort te brengen, o dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij wel uit de stad henen uitgaan, en op het veld wonen, en tot in Babel komen, maar aldaar zult gij gered worden; aldaar zal u de HEERE verlossen uit de hand uwer vijanden.

11 Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld, die daar zeggen: Laat ze ontheiligd worden, en laat ons oog schouwen aan Sion.