Nehemia 1:3

3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand.

Nehemia 1:3 Meaning and Commentary

Nehemiah 1:3

And they said unto me, the remnant that are left of the
captivity there in the province
In Judea, now reduced to a province of the Persian empire:

are in great affliction and reproach;
harassed and distressed, calumniated and vilified, by their enemies the Samaritans:

the wall of Jerusalem also is broken down, and the gates thereof are
burnt with fire;
that is, its wall and gates were in the same condition in which Nebuchadnezzar had left them, for since his times as yet they had never been set up; for this is not to be understood of what was lately done by their adversaries, which is not at all probable.

Nehemia 1:3 In-Context

1 De geschiedenissen van Nehemia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand Chisleu, in het twintigste jaar, als ik te Susan in het paleis was;
2 Zo kwam Hanani, een van mijn broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vraagde hen naar de Joden, die ontkomen waren (die overgebleven waren van de gevangenis), en naar Jeruzalem.
3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand.
4 En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.
5 En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij, grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.