Numberi 21:7

7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken hebben; bid den HEERE, dat Hij deze slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk.

Numberi 21:7 Meaning and Commentary

Numbers 21:7

Therefore the people came to Moses, and said, we have sinned,
&c.] Being bitten with serpents, and some having died, the rest were frightened, and came and made an humble acknowledgment of their sins to Moses:

for we have spoken against the Lord, and against thee;
murmuring at their being brought out of Egypt, and because they had no better provision in the wilderness; concluding they should die there for want, and never enter into the land of Canaan, of which evils they were now sensible, and confessed them:

pray unto the Lord that he take away the serpents from us;
or "the serpent" ^F3, in the singular, which is put for the plural, as it often is; or the plague of the serpent, as the Targum of Jonathan, that it might cease, and they be no more distressed by them: they were sensible they came from God, and that none could remove them but him; and knowing that Moses was powerful in prayer, and had interest with God, they entreat him to be their intercessor, though they had spoken against him and used him ill:

and Moses prayed for the people;
which proves him to be of a meek and forgiving spirit; who, though he had been so sadly reflected on, yet readily undertakes to pray to God for them.

---

FOOTNOTES:

F3 (vxn ta) "serpentem", Montanus; "hunc serpentem", Piscator,

Numberi 21:7 In-Context

5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn? Want hier is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt over dit zeer lichte brood.

6 Toen zond de HEERE vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en er stierf veel volks van Israel.

7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken hebben; bid den HEERE, dat Hij deze slangen van ons wegneme. Toen bad Mozes voor het volk.

8 En de HEERE zeide tot Mozes: Maak u een vurige slang, en stel ze op een stang; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zo zal hij leven.

9 En Mozes maakte een koperen slang, en stelde ze op een stang; en het geschiedde, als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan, en hij bleef levend.