Openbaring 18:14

14 En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden.

Openbaring 18:14 Meaning and Commentary

Revelation 18:14

And the fruits that thy soul lusted after are departed from
thee
Or "the autumn of the desire of thy soul"; the desirable fruits which are then in season; the Vulgate Latin and Ethiopic versions render it "apples", which are ripe in autumn; and may design all such fruit as Italy abounds with, which will now be destroyed; and seems to point at the time of year when Babylon's destruction will be: but, in the mystical sense, these fruits may intend universal dominion over nations and churches, the obedience of kings and princes, riches, honours, and pleasures of all sorts; things greatly affected by the Papacy, and of which a large harvest was expected, but now all will be at an end:

and all things which were dainty and goodly are departed from thee;
all that were palatable to the taste, and pleasant to the sight, that were excellent and desirable; as the triple crown, cardinalships, archbishoprics, bishoprics, deanaries, fat benefices, and good livings:

and thou shalt find them no more at all;
for this will be an utter destruction; at the Reformation these desirable things were taken from her in several nations, and in some places she has recovered them again, as in Germany and other places; and the outward court, or the reformed church, sinking into an outward show and form, will be wholly given to the Gentiles, the Papists, and they will have these things in their hands again before Rome's utter destruction, but after that they will no more be regained.

Openbaring 18:14 In-Context

12 Waren van goud, en van zilver, en van kostelijk gesteente, en van paarlen, en van fijn lijnwaad, en van purper, en van zijde, en van scharlaken; en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren vaten, en allerlei vaten van het kostelijkste hout, en van koper, en van ijzer, en van marmersteen;

13 En kaneel, en reukwerk, en welriekende zalf, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastbeesten, en schapen; en van paarden, en van koetswagens, en van lichamen, en de zielen der mensen.

14 En de vrucht der begeerlijkheid uwer ziel is van u weggegaan; en al wat lekker en wat heerlijk was, is van u weggegaan; en gij zult hetzelve niet meer vinden.

15 De kooplieden dezer dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan uit vreze van haar pijniging, wenende en rouw makende;

16 En zeggende: Wee, wee, de grote stad, die bekleed was met fijn lijnwaad, en purper, en scharlaken, en versierd met goud, en met kostelijk gesteente, en met paarlen; want in een ure is zo grote rijkdom verwoest.