Richtere 13:8

8 Toen aanbad Manoach den HEERE vuriglijk, en zeide: Och, HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden.

Richtere 13:8 Meaning and Commentary

Judges 13:8

Then Manoah entreated the Lord
Josephus ^F12 makes the woman to entreat the Lord; but the text is clear for it that it was Manoah that prayed:

and said, O my Lord, let the man of God which thou didst send unto us;
he believed that the man that came to his wife was a man of God, and that he was of his sending; nor was he incredulous of the message he brought, as appears by what follows:

and teach us what we shall do unto the child that shall be born;
he believed there would be a child born, and he knew what was to be done to a Nazarite in common, according to the law of God respecting such, and the angel had mentioned somewhat to the woman; yet this being an extraordinary case, a Nazarite from his birth to his death, he was desirous of knowing what was further to be done; or if there was any thing more special and particular to be observed concerning him; which showed his readiness and cheerfulness to obey the will of God in all things.

---

FOOTNOTES:

F12 Ut supra, (Antiqu. l. 5. c. 8.) sect. 3.

Richtere 13:8 In-Context

6 Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aangezicht was als het aangezicht van een Engel Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet, van waar Hij was, en Zijn naam gaf Hij mij niet te kennen.

7 Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden, en een zoon baren; zo drink nu geen wijn noch sterken drank, en eet niets onreins; want dat knechtje zal een Nazireer Gods zijn, van moeders buik af tot op de dag zijns doods.

8 Toen aanbad Manoach den HEERE vuriglijk, en zeide: Och, HEERE! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden.

9 En God verhoorde de stem van Manoach; en de Engel Gods kwam wederom tot de vrouw. Zij nu zat in het veld, doch haar man Manoach was niet bij haar.

10 Zo haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, Welke op dien dag tot mij kwam.