Richtere 19:12

12 Maar zijn heer zeide tot hem: Wij zullen herwaarts niet wijken tot een vreemde stad, die niet is van de kinderen Israels; maar wij zullen voorttrekken tot Gibea toe.

Richtere 19:12 Meaning and Commentary

Judges 19:12

And his master said unto him, we will not turn aside hither
into the city of a stranger
A city of the children of the Gentiles, as the Targum, as the Jebusites were, being one of the seven nations of the land of Canaan, who were to be dispossessed and destroyed; and which, one would think, he would not have so called, had it been inhabited, though but in part, by the children of Judah and Benjamin: by this it appears, that this Levite was a good man, and conscientious, and shunned all appearance of evil, and the company of wicked men, as became his character and profession: and it is added,

that is not of the children of Israel;
which further confirms the above conjecture, that this city was not as yet at all in the hands of the Israelites; or if it had been, was retaken, and now in the hands of the Jebusites:

we will pass over to Gibeah;
which was in the tribe of Benjamin, and inhabited by men of that tribe, and so more agreeable to this Levite, though it proved fatal to him; this was, as Josephus says ^F18 thirty furlongs, or near four miles from Jebus or Jerusalem; and though it was near sun setting, he chose rather to proceed on to this place, than to lodge at Jebus, and the rather it may be, as it was a Levitical city, ( Joshua 21:17 ) .

---

FOOTNOTES:

F18 De Bello Jud. l. 5. c. 2. sect. 1.

Richtere 19:12 In-Context

10 Doch de man wilde niet vernachten, maar stond op, en trok weg, en kwam tot tegenover Jebus (dewelke is Jeruzalem), en met hem het paar gezadelde ezelen; ook was zijn bijwijf met hem.

11 Als zij nu bij Jebus waren, zo was de dag zeer gedaald; en de jongen zeide tot zijn heer: Trek toch voort, en laat ons in deze stad der Jebusieten wijken, en daarin vernachten.

12 Maar zijn heer zeide tot hem: Wij zullen herwaarts niet wijken tot een vreemde stad, die niet is van de kinderen Israels; maar wij zullen voorttrekken tot Gibea toe.

13 Voorts zeide hij tot zijn jongen: Ga voort, dat wij tot een van die plaatsen naderen, en te Gibea of te Rama vernachten.

14 Alzo togen zij voort, en wandelden; en de zon ging hun onder bij Gibea, dewelke Benjamins is;