Richtere 20:21

21 Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig duizend man.

Richtere 20:21 Meaning and Commentary

Judges 20:21

And the children of Benjamin came forth out of Gibeah
Which was their place of rendezvous, and which they came to defend; and in and about which they had stationed their whole army of 26,000 men:

and destroyed down to the ground:
killed dead upon the spot:

of the Israelites that day twenty and two thousand men;
wanting but 4000 of their whole number, excepting the men of Gibeah, which was such a rebuff the Israelites did not expect, being engaged in so just a cause, and having such a numerous army. Several Jewish, writers ^F17 think this was on account of their idolatry, that though they were very zealous to revenge corporeal adultery in the case of the Levite's concubine, and to remove such iniquity from Israel; yet were not zealous to revenge and put away spiritual adultery or idolatry in the case of the Danites, who had set up the image of Micah, and so had spread idolatry not only in their own tribe, but throughout Israel; and therefore God took this opportunity to avenge his own quarrel, and rebuke them for their sin; and now did Benjamin raven as a wolf, according to Jacob's prophecy, ( Genesis 49:27 ) .

---

FOOTNOTES:

F17 T. Bab. Sanhedrin, fol. 103. 2. Pirke Eliezer, c. 28. Jarchi & Kimchi in loc.

Richtere 20:21 In-Context

19 Alzo maakten zich de kinderen Israels in den morgenstond op, en legerden zich tegen Gibea.

20 En de mannen van Israel togen uit ten strijde tegen Benjamin; voorts schikten de mannen Israels den strijd tegen hen bij Gibea.

21 Toen togen de kinderen van Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden ter aarde op dien dag van Israel twee en twintig duizend man.

22 Doch het volk versterkte zich, te weten de mannen van Israel, en zij beschikten de strijd wederom ter plaatse, waar zij dien des vorige daags geschikt hadden.

23 En de kinderen Israels togen op, en weenden voor het aangezicht des HEEREN tot op den avond, en vraagden den HEERE zeggende: Zal ik weder genaken ten strijde tegen de kinderen van Benjamin, mijn broeder? En de HEERE zeide: Trekt tegen hem op.