1 Koningen 5:1-6

1 En Hiram, de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo (want hij had gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd bemind had.
2 Daarna zond Salomo tot Hiram, zeggende:
3 Gij weet, dat mijn vader David den Naam des HEEREN, zijns Gods, geen huis kon bouwen, vanwege de oorlogen, waarmede zij hem omsingelden, totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen gaf.
4 Maar nu heeft de HEERE, mijn God, mij van rondom rust gegeven; er is geen tegenpartijder, en geen bejegening van kwaad.
5 En zie, ik denk voor den Naam van den HEERE, mijn God, een huis te bouwen; gelijk als de HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
6 Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den Libanon houwe, en mijn knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik u geven, naar al wat gij zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand is, die weet hout te houwen, gelijk de Sidoniers.

1 Koningen 5:1-6 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO FIRST KINGS 5

This chapter relates Solomon's preparation for building the temple: on Hiram, king of Tyre, sending a congratulatory letter to him, he returned another to him, signifying his intention to build an house for God, and requesting him to supply him with timber, and men to work it, 1Ki 5:1-6; to which Hiram readily agreed, and sent him cedar and fir, and Solomon in return sent him food for his household; and things went on very amicably between them, 1Ki 5:7-12; the chapter concludes with an account of Solomon's workmen, where, how, and in what they were employed, 1Ki 5:13-18.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.