Ezechiël 7:1-9

1 Daarna geschiedde het woord des HEEREN tot mij, zeggende:
2 Verder, gij mensenkind, zo zegt de Heere HEERE, van het land Israels: Het einde is er, het einde is gekomen over de vier hoeken des lands.
3 Nu is het einde over u; want Ik zal Mijn toorn tegen u zenden, en Ik zal u richten naar uw wegen, en Ik zal op u brengen al uw gruwelen.
4 En Mijn oog zal u niet verschonen, en Ik zal niet sparen; maar Ik zal uw wegen op u brengen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben.
5 Zo zegt de Heere HEERE: Een kwaad, een enig kwaad, ziet, is gekomen;
6 Een einde is er gekomen, dat einde is gekomen, het is opgewaakt tegen u; ziet, het kwaad is gekomen!
7 De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands, de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen.
8 Nu zal Ik in kort Mijn grimmigheid over u uitgieten, en Mijn toorn tegen u volbrengen, en u richten naar uw wegen, en zal op u brengen al uw gruwelen.
9 En Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal u geven naar uw wegen, en uw gruwelen zullen in het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE ben, Die slaat.

Ezechiël 7:1-9 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EZEKIEL 7

This chapter contains a prophecy of the speedy destruction of the Jews, as being just at hand; of the particular judgments that should come upon them; of the horror that should seize them, and the distress that all ranks of men among them should be in, a few only escaping, who are described as in mournful circumstances. The destruction in general is denounced as being very near; the end being come, which is often repeated; and as it is represented as sudden, so without mercy; which is declared, Eze 7:1-14; the particular judgments, sword, pestilence, and famine, are mentioned in Eze 7:15, and the few that should escape are compared to mourning doves, Eze 7:16; the trembling, horror, and shame that should be upon all, are intimated in Eze 7:17,18; the unprofitableness of their gold and silver to deliver them, and the unsatisfying nature of these things, are expressed, Eze 7:19; the profanation and destruction of their temple are prophesied of, Eze 7:20-22; and for their murder, rapine, and oppression, it is threatened that their houses should be possessed by the worst of Heathens, and their holy places defiled; and one calamity should come upon another; when their application to prophets, priests, and ancient men for counsel, would be in, vain, Eze 7:23-26; and king, prince, and people, should be in the most melancholy and distressed circumstances, Eze 7:27.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.