Hooglied 5:11-16

11 Zijn hoofd is van het fijnste goud, van het dichtste goud; Zijn haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf.
12 Zijn ogen zijn als der duiven bij de waterstromen, met melk gewassen, staande als in kasjes der ringen.
13 Zijn wangen zijn als een bed van specerijen, als welriekende torentjes; Zijn lippen zijn als lelien, druppende van vloeiende mirre.
14 Zijn handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois; Zijn buik is als blinkend elpenbeen, overtogen met saffieren.
15 Zijn schenkelen zijn als marmeren pilaren, gegrond op voeten van het dichtste goud; Zijn gestalte is als de Libanon, uitverkoren als de cederen.
16 Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!

Hooglied 5:11-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SONG OF SOLOMON 5

This chapter begins with Christ's answer to the church's request; in which he informs her, that he was come into his garden, as she desired, and gives an account of what he had done there; and kindly invites his dear friends to feast with him there, So 5:1; Then she relates her case and circumstances, which followed upon this, her sleepy frame, and ungrateful carriage to her beloved; which he resenting, withdrew from her, and this gave her sensible pain, So 5:2-6; what treatment she met with from the watchmen; her charge to the daughters of Jerusalem; and the questions they asked about her beloved, So 5:7-9; which put her upon giving a large description of him, by each of his parts, head, hair So 5:10-15; And the chapter is concluded with a general commendation of him and his loveliness, and a claim of interest in So 5:16.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.