2 Samuël 5:6-10

6 En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen de Jebusieten, die in dat land woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult hier niet inkomen, maar de blinden en kreupelen zullen u afdrijven; dat is te zeggen: David zal hier niet inkomen.
7 Maar David nam den burg Sion in; dezelve is de stad Davids.
8 Want David zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en die kreupelen, en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn, die zal tot een hoofd en tot een overste zijn; daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
9 Alzo woonde David in den burg en noemde dien Davids stad. En David bouwde rondom van Millo af en binnenwaarts.
10 David nu ging geduriglijk voort, en werd groot; want de HEERE, de God der heirscharen, was met hem.

2 Samuël 5:6-10 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO SECOND SAMUEL 5

In this chapter we have an account of all the tribes of Israel coming to Hebron, and anointing David king over them, 2Sa 5:1-5; of his expedition against the Jebusites in Jerusalem, and taking from them the strong hold of Zion, 2Sa 5:6-10; of his building an house for himself, and of his building up his family, by taking more wives and concubines, and having more children, whose names are given, 2Sa 5:11-16; and of an invasion of the land by the Philistines, and David's victory over them, 2Sa 5:17-25.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.