Nehemia 2:11-16

11 En ik kwam te Jeruzalem, en was daar drie dagen.
12 Daarna maakte ik mij des nachts op, ik en weinig mannen met mij, en ik gaf geen mens te kennen, wat mijn God in mijn hart gegeven had, om aan Jeruzalem te doen; en er was geen dier met mij, dan het dier, waarop ik reed.
13 En ik trok uit bij nacht door de Dalpoort, en voorbij de Drakenfontein, en naar de Mistpoort, en ik brak aan de muren van Jeruzalem, dewelke verscheurd waren, en haar poorten met vuur verteerd.
14 En ik ging voort naar de Fonteinpoort, en naar des konings vijver; doch daar was geen plaats voor het dier, om onder mij voort te gaan.
15 Toen ging ik op, des nachts, door de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde weder, en kwam in de Dalpoort; alzo keerde ik wederom.
16 En de overheden wisten niet, waar ik heengegaan was, en wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden, en den anderen, die het werk deden, niets te kennen gegeven.

Nehemia 2:11-16 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO NEHEMIAH 2

Nehemiah being sorrowful in the king's presence, the reason of it was asked by the king, which he declared, and then took the opportunity to request of the king that he might be sent to Jerusalem to rebuild it, which was granted him, Ne 2:1-8, upon which he set out, and came to Jerusalem, to the great grief of the enemies of Israel, Ne 2:9-11 and after he had been three days in Jerusalem, he privately took a survey of it, to see what condition it was in, unknown to the rulers there, Ne 2:12-16, whom he afterwards exhorted to rise up and build the wall of the city, which they immediately set about, Ne 2:17,18 not regarding the scoffs and taunts of their enemies, Ne 2:19,20.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.