Nehemia 2:16

16 En de overheden wisten niet, waar ik heengegaan was, en wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden, en den anderen, die het werk deden, niets te kennen gegeven.

Nehemia 2:16 Meaning and Commentary

Nehemiah 2:16

And the rulers knew not whither I went, or what I did.
&c.] The rulers of the city of Jerusalem, who seem to be officers of the king of Persia, since they are distinguished from Jewish rulers in the next clause:

neither had I as yet told it to the Jews;
what he came about and designed to do:

nor to the priests, nor to the nobles, nor to the rulers;
the principal men among the Jews, both ecclesiastical and civil:

nor to the rest that did the work;
of building and repairing; neither those that were employed in it, nor those that overlooked it.

Nehemia 2:16 In-Context

14 En ik ging voort naar de Fonteinpoort, en naar des konings vijver; doch daar was geen plaats voor het dier, om onder mij voort te gaan.
15 Toen ging ik op, des nachts, door de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde weder, en kwam in de Dalpoort; alzo keerde ik wederom.
16 En de overheden wisten niet, waar ik heengegaan was, en wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden, en den anderen, die het werk deden, niets te kennen gegeven.
17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems muur opbouwen; opdat wij niet meer een versmaadheid zijn.
18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, Die goed over mij geweest was, als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten goede.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.