1 Kronieken 9:35-44

35 Maar te Gibeon hadden gewoond Jeiel, de vader van Gibeon; de naam zijner zuster nu was Maacha.
36 En Abdon was zijn eerstgeboren zoon, daarna Zur, en Kis, en Baal, en Ner, en Nadab.
37 En Gedor, en Ahio, en Zacharja, en Mikloth.
38 Mikloth nu gewon Simeam; dezen woonden ook te Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen.
39 En Ner gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jonathan, en Malchi-sua, en Abinadab, en Esbaal.
40 En Jonathans zoon van Merib-baal, en Merib-baal gewon Micha.
41 De kinderen van Micha nu waren Pithon, en Melech, en Thaerea.
42 En Achaz gewon Jaera, en Jaera gewon Alemeth, en Azmaveth, en Zimri; en Zimri gewon Moza;
43 En Moza gewon Bina; wiens zoon was Refaja; wiens zoon was Elasa; wiens zoon was Azel.
44 Azel nu had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru, en Ismael, en Searja, en Obadja, en Hanan; dezen zijn Azels zonen.

1 Kronieken 9:35-44 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO 1 CHRONICLES 9

The genealogies of the several tribes being given, according as they were written in the books of the kings of Israel, 1Ch 9:1, an account follows of those who first settled in Jerusalem after their return from the Babylonish captivity; of the Israelites, 1Ch 9:2-9, of the priests, 1Ch 9:10-13 of the Levites, and of the charge and offices of several of the priests and Levites, 1Ch 9:14-34, and the chapter is concluded with a repetition of the genealogy of the ancestors and posterity of Saul king of Israel, 1Ch 9:35-44.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.