Exodus 14:16-26

16 En gij, hef uw staf op, en strek uw hand uit over de zee, en klief dezelve, dat de kinderen Israels door het midden der zee gaan op het droge.
17 En Ik, zie, Ik zal het hart der Egyptenaren verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren.
18 En de Egyptenaars zullen weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren.
19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israel ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen.
20 En zij kwamen tussen het leger der Egyptenaren, en tussen het leger van Israel; en de wolk was te gelijk duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen nacht.
21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan, door een sterken oostenwind, dien gansen nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd.
22 En de kinderen Israels zijn ingegaan in het midden van de zee, op het droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter hand en aan hun linkerhand.
23 En de Egyptenaars vervolgden hen, en gingen in, achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, in het midden van de zee.
24 En het geschiedde in dezelfde morgenwake, dat de HEERE, in de kolom des vuurs en der wolk, zag op het leger der Egyptenaren; en Hij verschrikte het leger der Egyptenaren.
25 En Hij stiet de raderen hunner wagenen weg, en deed ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vlieden van het aangezicht van Israel, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars.
26 En de HEERE zeide tot Mozes: Strek uw hand uit over de zee, dat de wateren wederkeren over de Egyptenaars, over hun wagenen en over hun ruiters.

Exodus 14:16-26 Meaning and Commentary

INTRODUCTION TO EXODUS 14

This chapter begins with directions of God to Moses, to be given to the children of Israel about the course they were to steer in their journey, with the reason thereof, Ex 14:1-4, which they observing, a report was brought to Pharaoh that they were fled, and this determined him and his servants to get ready and pursue after them, as they did with a great army, Ex 14:5-9, which when the Israelites saw, it put them in great fear, and set them to murmuring and complaining against Moses for bringing them out of Egypt, Ex 14:10,11,12, who desired them to be still and quiet, and they should see the salvation of the Lord, Ex 14:13,14, and he is bid to order the people to go on in their journey, and to take his rod and stretch it over the sea and divide it, that Israel might pass through it on dry ground, and the Egyptians follow them, whereby God would be honoured and glorified, Ex 14:15-18, upon which the Angel of the Lord in a pillar of cloud removed from before there, and went behind them for their protection, Ex 14:19,20, and Moses stretching out his hand over the sea, and a strong east wind blowing upon it, the waters divided and the Israelites went into it, and the Egyptians followed them, but their host being troubled by the Lord, and their chariot wheels taken off, they found themselves in great danger, and were thrown into a panic, Ex 14:20-25 and upon Moses's stretching out his hand again over the sea, the waters returned, and Pharaoh and his host were drowned, but the Israelites passed through safely, as on dry land, Ex 14:26-29, which great work of the Lord being observed by them, influenced their fear of him, their faith in him and his servant Moses, Ex 14:30,31.

The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.